Nieuwe kunstvorm in ons Land

Franse chansons krijgen klank van Marjo Tal
VRIJ NEDERLAND, 28 juli 1956 door Ruth Wolf


U denkt waarschijnlijk dat het Franse chanson (al is het dan in de loop der jaren een exportartikel geworden) alleen in Frankrijk zou kunnen ontstaan. Maar dat het - althans wat de melodie betreft - ook anders kan, bewijst het fascinerende werk van de Nederlands musicienne Marjo Tal, van huis uit concertpianiste, die op een dag gegrepen werd door de woorden van een modern Frans dichter, en er muziek bij ging schrijven. Dat is twee jaar geleden, en sindsdien is ze met het componeren van chansons niet meer opgehouden. De vraag is alleen: zal zij in Nederland een publiek voor deze kunstuiting kunnen vinden? Wie een keer naar haar geluisterd heeft kan slechts hopen dat dit het geval zal zijn.
Ze doet zelf de deur open. Ze is heel donker; van ogen, van haren, van stem. Zonder verdere omwegen gaat ze in haar ruime kamer achter de vleugel zitten. 'Ik zal iets voor je zingen', zegt ze, en slaat een boek open. Het is géén muziekboek, maar een bundel gedichten. Van Jacques Prévert, de beroemde Prévert van 'Les Feuilles Mortes' en andere chansons. Dwars over de pagina loopt een opdracht: 'A Marjo Tal -- a sa musique'. 'Eerst dit…. zie je de tekst? Het heet: A Paris'. Een seconde verstrijkt, het is alsof er iets geladen wordt, alsof de atmosfeer zich verdicht; dan begint ze te spelen en te zingen…. Ik kan u niet zeggen of ze 'goed' zingt. Ik vraag me niet af: hoe heeft ze dit gecomponeerd en waarom juist dit? Ik vraag me helemaal niets meer af, terwijl ik luister naar deze klanken, die met kracht losbreken en in een oogwenk de kamer vullen, een wereld bezweren, meeslepend en verbijsterend. Parijs is in die kamer, maar een Parijs dat men niet kent (ook al herkend men het onmiddellijk en niet zonder huivering), een ruwe en bittere stad vol eenzame mensen. Men heeft ze zien lopen, de vroegwijze kinderen; en stonden juist deze mannen niet bij de ingang van een straat, die een spelonk scheen, waar men toen niet in wilde kijken, maar die men nu onverbiddelijk terugziet? Wonderlijk te bedenken dat het gedicht allang bestond voor dat de muziek er was; maar nu lijkt alsof ze tegelijkertijd ontstaan, alsof ze zonder voorbehoud bij elkaar horen.

Nieuws door muziek

Een uur lang zingt Marjo Tal, en geen twee liederen vertonen gelijkenis met elkaar. Elke nieuwe tekst baard de eigen onvervangbare melodie, wanhoop en nostalgie en speelsheid, droom en verbittering, tederheid en leegte. Er zijn verzen van zeer uiteenlopend afkomst: veel Prévert (O, dat weemoedig 'Songs of Caruso'), Paul Fort, Apollinaire (Hôtel), Verlaine, Rostand. Er zijn bekenden bij, maar de muziek maakt ze weer nu, terwijl de hoorder toch steeds het gevoel heeft: dit ken ik al lang; niet omdat het met iets anders verwant is, want dat is bij deze composities nergens het geval, maar eenvoudigweg omdat er geen andere klanksfeer voor elk van de gedichten mogelijk is. Men krijgt steeds het gevoel van noodzaak, en is dat niet juist het kenmerk van alles wat echt is, en dus ook van alle echt kunst?

Blanco cheque

Prévert zelf schijnt het ook zo gevoeld te hebben, toen Marjo Tal bij hem kwam in Parijs. Ze was geïntroduceerd door Les Frères Jacques, wier optreden in ons land (met Catherine Sauvage) men zich nog van vorig seizoen herinnert. Door een gemeenschappelijke vriend, hadden deze knappe artiesten kennis kunnen nemen van het werk van Marjo Tal. Ze waren enthousiast en aarzelden niet er met Prévert, de onbenaderbare, over te spreken. Ze mocht dus bij hem komen, dat is als iets bijzonders in die vreemde Parijse kunstwereld, en toen hij haar hoorde, was hij zo onder de indruk van haar oorspronkelijkheid en haar inlevingsvermogen, dat hij haar machtigde, alles wat hij heeft geschreven en wat nog niet op muziek staat, maar ook alles wat hij voortaan zal gáán schrijven, te toonzetten. Een blanco cheque, dus als het ware! 'A Marjo Tal -- a sa musique'… haar muziek, die ook de zijn is. Ze ging ook naar de 84-jarige Paul Fort, die ziek te bed lag - ging er zomaar geen en zong hem voor. Hoe moet het hem aangegrepen hebben, zijn simpel en hartverscheurend lied van overgave aan liefde en noodlot: 'Faut les subir', zó te horen vertolken, een nieuw en eeuwenoud volkslied geworden…

Concertpianiste

Zo legde ze menselijke en artistieke contacten, die haar bewezen, dat ze op de juiste weg is. Die haar moed geven om verder te gaan, hoe moeilijk het ook is. Moeilijk in de eerste plaats, omdat ze zo ontzaglijk gewetensvol is. Want men moet nooit vergeten, dat Marjo Tal van huis uit concertpianiste is, een musicienne die haar opleiding kreeg bij Nelly Wagenaar en Osborne en Dresden, en die in het bijzonder de Beethoven van de latere jaren een grote affiniteit had. Ze componeerde ook, onder andere een strijkkwartet, ze werkte heel hard en serieus aan haar klassiek repertoire, en ze kan zelf nog steeds niet goed verklaren hoe het komt dat ze in eens zó gegrepen werd door die vaakgelezen Franse verzen, dat zij er muziek bij ging maken, die eigenlijk uit die woorden zelf scheen te komen. Zij weet alleen dat zij niet anders kon. Maar met haar opvatting, haar scholing, haar structuur, was het bij voorbaat uitgesloten dat zij dit nieuwe genre anders dan serieus beoefende. Ze is er van bezeten, maar daar is niet alles mee gezegd. Haar bezetenheid wordt in evenwicht gehouden door haar sterke en scherpe kunstenaarsconsciëntie. Soms zit ze hele nachten op, herschrijft een melodie tot tien maal toe, voor dat ze weet: zo moet het, nu is er geen andere keus meer.

En dát in ons land

Haar werk is ook zo moeilijk, omdat het genre kleinkunst, dat Major Tal schept, in ons land niet thuis is. Het heeft nauwelijks een publiek, omdat het van de toehoorder veel verondersteld (kennis, aanvoelingsvermogen), maar ook veel eist. Men kan hier niet maar zo eventjes vriendelijk belangstellend naar gaan luisteren. Als deze kunst zin wil hebben, dan moet men zich erbij laten betrekken. En dat in ons land, waarop het gebied van cabaretmuziek het eenvoudigste nog niet simpel genoeg is! Wie zich in deze wereld, die hard is als een bikkel, een plaats wil veroveren, moet ellebogen hebben als messen, en daarover beschikt een fijngevoelig artieste als Marjo Tal niet. Ze kan ook geen concessies doen, omdat ze slechts met het uiterste tevreden is. Ze kiest die speciale, vaak wat bizarre Franse teksten, omdat er in Nederland geen verzen bestaan, die de voor haar onmisbare tot creativiteit prikkelende sfeer oproepen.
Misschien komt er eens iemand die ze schrijft --- wie weet? Dan zou ons land een artistieke vorm rijker zijn, dan zou Marjo Tal de weg gebaand hebben tot een nieuwe zeer persoonlijke kunstbelevenis. Nu staat ze aan het begin, en er zal veel moed en volharding en innerlijke drang nodig zijn om die weg af te palen.

Grote en kleine K

KLEINKUNST? Het is eigenlijk zo dwaas en zo ongemotiveerd, zegt zij, om die onderscheiding tussen 'kunst' en 'kleinkunst' te maken. Beethoven spelen, of cabaretmuziek schrijven --- in zekere zin is het allemaal hetzelfde. Als het maar uit dezelfde bron welt, als het maar echt en noodzakelijk is. Dan zijn beide de tastbare, of beter de hoorbare uitingen van een onwaarneembaar geheel, waarvan we het bestaan menen te vermoeden. Ik sta weer buiten, een jongetje snikt op een vluchtheuvel, de zomerwind waait. 'Faut les subir', klinkt het in mij na. Men moet het ondergaan, men moet er dwars doorheen: het leven, de liefde, de kunst, zij zijn alle even onontkoombaar voor de scheppende mens.